Jurisprudentie
Ontheffing voldoet aan Verordening toch belangenafweging noodzakelijk
In een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak kwam een verleende provinciale ontheffing aan de orde.
Hoewel aan de voorwaarde uit de verordening werd voldaan, was een nadere afweging omtrent de landschappelijke inpassing van belang.
Hiertoe wordt overwogen dat het landschappelijk belang, dat mede aan GS is toevertrouwd, rechtstreeks bij het
verlenen van de ontheffing is betrokken en in zoverre noch uit de Verordening noch uit een ander wettelijk voorschrift een beperking voortvloeit. (Vindplaats: 201207945, datum van de uitspraak 26 juni 2013)
Zienswijze niet anoniem
Zienswijzen hoeven niet te worden geanonimiseerd. Hierbij de relevante overweging van de Raad van State:
Ten aanzien van het betoog dat ten onrechte de zienswijzennota niet is geanonimiseerd overweegt de Afdeling als volgt. Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierin, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan de raad gehouden is om een zienswijze in een zienswijzennota te anonimiseren. Het betoog van [appellant sub 1] faalt. (Vindplaats: 201012799/1/R2,
datum van uitspraak 30 november 2011)
Reactieve aanwijzing
Gedeputeerde Staten mogen alleen gebruik maken van de reactieve aanwijzing als de noodzakelijkheid daarvan met het oog op provinciale belangen daadwerkelijk vaststaat. Indien het betreffende bestemmingsplan voldoende waarborgen biedt m.b.t. die provinciale belangen is een aanwijzing niet gerechtvaardigd (Vindplaats: 200902874/1/r3, datum van uitspraak 15 april 2011).
Voorwaardelijke verplichting bestemmingsplan
Indien de aanleg van een beplantingshaag noodzakelijk is gelet op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een project dan is het uitsluitend vastleggen daarvan in een overeenkomst onvoldoende. Het bestemmingsplan dient dan voor te schrijven dat 'het gebruik van het perceel conform de bestemming alleen dan planologisch is toegestaan indien een beplantingshaag wordt aangelegd en instandgehouden' (ro. 2.7) (Vindplaats: 201003274/1/R3, datum van uitspraak woensdag 29 december 2010).
Crisis- en herstelwet: gevolgen onvolledige bekendmaking
Ingevolge artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet, dat onderdeel uitmaakt van afdeling 2 van hoofdstuk I van de Crisis- en herstelwet, kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.
De bekendmaking van het bestreden besluit heeft plaatsgevonden voordat het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet in werking is getreden, zodat geen wettelijke plicht bestond om daarbij te vermelden dat afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet van toepassing is en dat beroepsgronden na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld. Dat dit niet is vermeld heeft, anders dan de wijkraad veronderstelt, niet tot gevolg dat de Crisis- en herstelwet in het geheel niet van toepassing is.
Het ligt evenwel op de weg van het bestuursorgaan om duidelijkheid te verschaffen over de rechtsmiddelen tegen een onder de reikwijdte van de Chw vallend besluit. Indien in de rechtsmiddelenverwijzing, zoals in dit geval, niet is vermeld dat de Chw van toepassing is en dat daarom na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden kunnen worden aangevuld, kan een belanghebbende, nu in de Chw wordt afgeweken van de Awb, in beginsel niet worden tegengeworpen dat hij na afloop van de beroepstermijn de beroepsgronden aanvult. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de belanghebbende anderszins wist of kon weten dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen gronden kunnen worden aangevoerd. Die situatie doet zich hier niet voor (Vindplaats: 201007266/1/R3, datum van uitspraak woensdag 16 februari 2011).
Kennisgeving: geen opsomming bijlagen noodzakelijk
'Voor het oordeel dat het vermelden van de zakelijke inhoud van een ontwerpplan en van het vastgestelde plan, als bedoeld in bovenvoormelde artikelen mede inhoudt dat in de kennisgeving wordt aangegeven welke stukken daarbij ter inzage liggen, ziet de Afdeling geen aanleiding' (Vindplaats: 200907470/1/R3, datum van uitspraak woensdag 9 februari 2011).
Projectbesluit geen bestemmingsplan
Een projectbesluit is een besluit dat wordt genomen ten behoeve van de verwezenlijking van een project en wijkt af van het vigerende bestemmingsplan. Een project omvat een of meer bouwwerken, werken geen gebouwen zijnde of werkzaamheden of het daarbij behorende gebruik (artikel 1.1 lid 1 onder f Wro). De Raad van State heeft bevestigd (zaaknr. 201004647/1/H1, d.d. 1-09-2010) dat een projectbesluit niet dezelfde werking heeft als een bestemmingsplan. 'De bevoegdheid een projectbesluit vast te stellen kan niet kan worden aangewend om, vooruitlopend op de vaststelling van een bestemmingsplan, een toetsingskader vast te stellen voor een groot aantal nog niet geconcretiseerde bouwplannen dat het geldende plan vervangt'.
Rechtstreeks beroep mogelijk bij niet-tijdig vastgesteld bestemmingsplan
De Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State heeft in een uitspraak van 4 mei 2010 (nr. 201001808/1/R3) bepaald dat rechtstreeks beroep mogelijk is indien het bestemmingsplan niet tijdig is vastgesteld (<12 weken). Op basis van artikel 3.8 lid 1 onder e Wro dient binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging van een ontwerpbestemmingsplan, over de vaststelling van het bestemmingsplan te worden besloten.
De afdeling komt, in het kort, tot de volgende conclusie. Het bestemmingsplan is een besluit die 'ambtshalve' wordt genomen en waarvoor een termijn is gesteld (3.8 lid 1 onder e Wro).
Gelet hierop kan vanwege het niet tijdig nemen van een besluit over de vaststelling van een bestemmingsplan beroep worden ingesteld op grond van artikel 6:2 aanhef en onder b Awb jo. artikel 8.2 lid 1 aanhef en onder a Wro. Een voorwaarde is wel dat de gemeenteraad eerst in gebreke is gesteld op grond van artikel 6.12 lid 2 Awb. De Afdeling draagt in deze zaak de gemeenteraad alsnog op om een besluit te nemen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan, binnen een door de Afdeling gestelde termijn. Aan deze termijn heeft de Afdeling een dwangsom verbonden (op grond van artikel 8:55d lid 2 Awb).
Geen dwangsom niet tijdig vaststellen bestemmingsplan
Verder is de Afdeling van oordeel dat geen dwangsom kan worden verbeurt op basis van de 'dwangsomregeling' omdat artikel 4.17 lid 1 Awb niet van toepassing kan zijn. Dit omdat een besluit over de vaststelling van een bestemmingsplan geen beschikking is, maar een 'besluit van algemene strekking' (artikel 1:3 lid 2 Awb). Of sprake is van een bestemmingsplan op aanvraag of een ambtshalve te nemen besluit, maakt in dat kader geen verschil.
Toezending aan GS of inspecteur na gewijzigde vaststelling
Wanneer een bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp gewijzigd is vastgesteld, anders dan op grond van zienswijzen ingebracht door GS of de inspecteur, dient het vastgestelde plan aan de GS of de inspecteur te worden toegezonden (artikel 3.8 lid 4 Wro). Schending van deze verplichting leidt niet tot vernietiging van het vaststellingsbesluit omdat een zodanige schending dateert van na het nemen van het bestreden besluit en om die reden de rechtmatigheid niet kan aantasten (Vindplaats: 200903164/1/, datum van uitspraak 21 juli 2010).
Gebruiksverbod bouwverordening niet vervallen
Beoogd is een uitbreidingsplan (totstandgekomen onder de Woningwet 1901) gelijk te stellen met een bestemmingsplan dat op grond van de WRO tot stand is gekomen (artikel 9.1.4 Invoeringswet Wro; ABRS 200708557/1). Dat betekent dat het algemene gebruiksverbod (Artikel 7.10 nWro) daarop niet van toepassing is. Het gebruiksverbod uit de bouwverordening is daarom niet van rechtswege vervallen.
Weliswaar is het bedrijfsmatig gebruik van de garageboxen in strijd met de uit het uitbreidingsplan voortvloeiende bestemming 'Open terreinen', maar omdat hiermee geen algemeen verbindend voorschrift uit de bouwverordening wordt overtreden, is het college niet bevoegd om handhavend op te treden tegen het gebruik van de garageboxen. De voorzieningenrechter heeft dat niet onderkend. Het betoog slaagt (ABRS 200907266/1/H1).
Bijlagen (onderzoeksrapporten) niet digitaal beschikbaar. Het online beschikbaar stellen van het ontwerpbestemmingsplan is voldoende. Dat wil zeggen dat de wel de toelichting, verbeelding en regels met bijlagen, zoals staat van bedrijfsactiviteiten, online beschikbaar dienen te worden gesteld maar niet de bijbehorende onderzoeksrapporten. Hieronder de overweging van de afdeling daartoe.
De Afdeling ziet zich geplaatst voor de vraag welke stukken in dit geval langs elektronische weg beschikbaar hadden moeten worden gesteld. De zinsnede "met de hierbij behorende stukken" in artikel 3.8, eerste lid, onder a, van de Wro wijkt af van de zinsnede "met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp" die is opgenomen in artikel 3:11, eerste lid, van de Awb. Laatstgenoemde zinsnede heeft in ieder geval mede betrekking op de onderliggende stukken, waaronder de onderzoeksrapporten, met betrekking tot het ontwerp. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (Kamerstukken II 2006/07, 30 938, nr. 3, blz. 46) blijkt dat bewust is gekozen voor het verschil in terminologie en dat de wetgever ervan uitgaat dat de zinsnede "met de hierbij behorende stukken" in artikel 3.8, eerste lid, onder a, van de Wro uitsluitend ziet op het ontwerp-bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting. Gelet op het vorenstaande moet genoemde bepaling aldus worden uitgelegd dat deze in ieder geval de verplichting inhoudt om het ontwerp-bestemmingsplan, dat wil zeggen de verbeelding en de planregels, en de toelichting bij het ontwerp-bestemmingsplan via elektronische weg beschikbaar te stellen. Deze verplichting strekt zich naar het oordeel van de Afdelig eveneens uit tot de bijlagen die zijn opgenomen bij de planregels, zoals een Staat van Bedrijfsactiviteiten, en tot de bijlagen die zijn opgenomen bij de plantoelichting en die daarvan onderdeel uitmaken.
Datum uitspraak: ABRvS 2 december 2009. Vindplaats:200901438/1/R3.
Gebruiksverboden opgenomen in bestemmingsplannen onder de WRO blijven van kracht. Artikel 7.10 Nwro is hierop niet van toepassing. (Vindplaats: 200708557/1. Datum uitspraak: 26 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK)
Rechtbank is per 1-7-2008, met inwerkingtreding nieuwe Wro, niet langer bevoegd te oordelen over beroepen tegen weigering toepassing wijzigingsbevoegdheid ex art. 11 WRO. Dit geldt, bij gebreke van een overgangsbepaling, óók voor beroepschriften die al vóór 1-7-2008 zijn binnengekomen (Vindplaats: Zaaknummer: AWB 08/2974, Datum uitspraak: 19-02-2009LJN: BH5074).
Tijdelijke ontheffing mogelijk ABRS
Aan de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3.22 Nwro (tijdelijke behoefte) blijkt dat een voortzetting is beoogde van de werking van de oude artikel 17 WRO. Hieruit volgt dat ontheffing kan worden verleend indien tijdelijke behoefte bestaat aan de voorziening waarvoor ontheffing wordt verleend (Vindplaats: Zaaknummer 200905011-1-H1, ABRS 17/03/2010)
Tijdelijke ontheffing mogelijk Rechtbank
Begrip 'tijdelijke behoefte' (3.22 Nwro) moet betrekking hebbben op een tijdelijke afwijking van de bestemmingsplanregels (-voorschriften). Dat betekent in deze zaak (AWB 09/5465) dat de tijdelijke behoefte van noodlokalen van belang is en niet de behoefte aan onderwijs of kinderopvang. Er dient in dit geval dan ook aangetoond worden dat het verstrijken van de gestelde termijn van 5 jaar geen behoefte meer bestaat aan de in het geding zijnde noodlokalen. Van belang hierbij is dat de te bouwen school reeds in een bestemmingsplan is opgenomen. Verwacht wordt verder dat de school binnen 5 jaar wordt gebouwd. De gronden zijn daartoe aangekocht door de gemeente. Het aldaar gevestigde tuinbouwbedrijf zal over 1 jaar worden beëeindigd. De noodlokalen zullen worden gevestigd op gronden waarop de bestemming 'Verkeer' rust. Tenslotte kan de gemeente terugvallen op een andere locatie waar de permanente school binnen de gestelde termijn kan worden ingepast. Dat maakt dat in dit geval dat gebruik kan worden gemaakt van de tijdelijke ontheffing (Rechtbank 's-Gravenhage, 20-01-2010, AWB 09/5465).